Deleuze’s doelstelling binnen de begrippen “Difference &
Repetition” is de
ondergeschiktheid van verschil aan identiteit aan te geven. Normaal gesproken
wordt onderscheid voorgesteld als een empirische relatie tussen 2 termen,
waarvan elke een eigen identiteit vooraf bezit. Deleuze draait deze
superioriteit om. De identiteit kan volharden, maar is nu een tweederangs
principe dat geproduceerd wordt door een eerdere relatie tussen 2
onderscheidenheden. Dit en meer in mijn boek "Apprenti".
Onderscheid is dus niet langer een empirische relatie, maar
wordt een transcendaal principe, dat staat voor het “Principe van Voldoende
Reden” van Leibniz, 1 van empirische diversiteit. In Deleuze’s ontologie is
het verschil gerelateerd aan het verschil door het onderscheid zelf, zonder
tussenkomst van welke identiteit dan ook. Ondanks dat hij moreel gezien
verplicht was aan metafysische denkers zoals Spinoza, Leibniz en Bergson, stond
Deleuze zichzelf toe hun gerespecteerde systeem van gedachten door hun
afgeleide begrenzingen heen te voeren, deze daarmee zuiverend van de 3 meest
begrensde aspecten binnen de traditionele Metafysica dat daarbij het
onderscheid ondergeschikt maakt aan identiteit; zijnde God, de Wereld en
Zelf. Traditionele Metafysica is niet het enige referentiepunt voor “Difference
& Repetition” hoewel,
Structuralisme is dat ook. Het Structuralisme is een theoretische benaderingswijze
binnen de sociale wetenschappen met als uitgangspunt dat niet direct
waarneembare structuren ten grondslag liggen aan sociale verschijnselen. Deze
structuren zijn verzamelingen van de relaties tussen de elementen waaruit de
sociale werkelijkheid is opgebouwd.
Als we de vele belangrijke aspecten en nuances overzien, dan
kunnen we zeggen dat Deleuze’s basisbesef in alle statussen – dat wil zeggen;
binnen elke status van de identiteit – intensieve morfogenetische processen
onderscheidende virtuele meerlagenheid opvolgen, die voor de productie van
lokale en individuele en actuele substanties met extensieve eigenschappen
zorgen. Simpel gezegd, de verwezenlijking van het virtuele schrijdt voort
middels de wijze van intensieve processen. Zo zag Gilbert Simondon het ook.
Voor Simondon is kristallisatie een paradigma van individualisering. “Kristallisatie”,
een woord dat Bergson ook al eens gebruikte in de context van “beweging”
: De dingen zijn geen
entiteiten maar uitkristallisaties van beweging.” Immers de term “proces”
(voortgang) is synoniem aan dynamiek en beweging. Een oververzadigde
oplossing is metastabiel – lees : te veel druk van buitenaf opgelegd. Vanuit
dat pre-individualistische veld verzadigen gradiënten van dichtheid – welke
soort van energie dat ook moge zijn - welke slechts impliciet vormen of
potentiële functies zijn, ook wel je talenten genoemd. Individuele kristallen
slaan neer of zakken af. Het cruciale verschil is dat de kristallen zich in
homogene oplossingen vormen, terwijl volgens Deleuze het virtuele samengesteld
wordt door ideeën of meerlagenheden (Riemann) betreffende de verschillende
relaties onder de heterogene componenten, gelinkte verhoudingen van
veranderingen van bijvoorbeeld celdeling en genenexpressies binnen de
embryonale genese middels positionele informatie, bijvoorbeeld de DNA-structuur
als informatiecode.
~~~~~~~~~~~~~
Met de woorden “intensief” en “extensief” komen we
uit op het volgens Deleuze cruciale onderscheid, mede op basis van Leibniz’
"Principe van Continuïteit":
· Extrinsieke verschillen zijn
intrinsiek deelbaar (kwantitatief)
· Intrinsieke verschillen verwijzen naar
eigenschappen (kwalitatief)
Inbreuk brengt schade toe aan de soort. Hierin lees ik Bergson’s
respectievelijke heterogeniteit en homogeniteit. Het is net als bij het
woord “probleem”, waar Deleuze ook het woord “perplexie” of “verwarring/onheldere
verweving” gebruikt, niet zo zeer als een coëfficiënt van twijfel,
aarzeling of verbazing, maar meer om de meervoudige en virtuele status ervan te
schetsen. Uiteraard neemt Deleuze hier een aantal Neoplatonische beseffen aan
om daarmee de structuur van Ideeën - Ideeën met de hoofdletter “i” (ie),
refererend aan Plato’s en Pythagoras’ “heilige vormen” – mee aan te geven. Alle
woorden en begrippen, welke zijn afgeleid van het basisbegrip of de lettergreep
“pli” of “vouw” zoals “Com-pli-catie”, “Ex-pli-catie”,
“Per-pli-catie” en “Re-pli-catie”.
Het had ook mijn woordenspel kunnen zijn in herkennen en onderkennen van dit
woorddeel. Zelf kan ik er bijvoorbeeld nog de woorden “Ap-pli-catie”, “Du-pli-catie”,
“Sup-pli-catie” aan toevoegen. Mijn compaan kwam al lezend van het boek
in conceptfase naar mij terug met het woord ”Contem-pli-catie”. Handen
en hun vingers kunnen daarbij heel goed aan de basis liggen van onze huidige
letters binnen de taal, alle vanuit symbolische vormen.
Daarnaast vervolgt Deleuze nog met een witte society of een witte
taal, die de denkbeeldigheid van alle fonemen en relaties bevat, bestemd om
verwezenlijkt te worden in de diverse talen en in de opmerkelijke onderdelen
van diezelfde taal. Zie hier het mooie van de creativiteit en vrijheid in de taal.
Wie houdt je hierin tegen om dat ook te doen ?
Een hand heeft 4 vingers en een sluitsteen .. nl. De duim
BeantwoordenVerwijderenKom je op 14 kootjes ..
14 x2 is 28 .. dafen in een maan als medemenselijk orientatie maat op de dynamiek vd maan die je op die momenten gewaar wordt ..
HOE?
TJA .. dat vereist eerst wat voorstellingsvermogen ..
Daarmee is de klok van 14 overigens via 1 pli gesteld vanuit de maan van 28 die 29 als klok geniet ..
De dynamiek van 14 is bij natuurlijke wet vd voortuur=intuitie gesteld op 13
Dat is de kern van 25, het mars getal (numerologisch 7)
Dat het mars getal door de Grieken op 7 werd gehouden had een toen geldend motief, dat nu achteehaald is ..
Dat is nl 45 (9] : o.a. 33+12 en 4x5 20 .. (19+1)
Voor nu .. om t cryptisch te houden ..